
Jurisprudentie
BE0030
Datum uitspraak2007-12-17
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6015 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-14
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6015 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Functiewaardering is in afwijking van het advies in dezelfde schaal gehandhaafd. Afwijzing voorlopige voorziening.
Uitspraak
07/6015 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van Bestuur van de Technische Universiteit Delft (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 5 september 2007, 06/2064 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
verzoeker
Datum uitspraak: 17 december 2007
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2007. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.H.J. ter Meulen, mr.drs. M.E. Santurio Gonzales en P.L.J. Kuip, allen werkzaam bij de Technische Universiteit Delft. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Y.K. de Boer, advocaat te ’s-Gravenhage.
II. OVERWEGINGEN
1. Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een meer uitgebreide uiteenzetting van de voor dit geding relevante feiten en omstandigheden, volstaat de voorzieningenrechter met het navolgende.
1.1. Betrokkene was vanaf 1 december 1985 aangesteld als universitair docent (hierna: UD), welke functie is ingedeeld in niveaugroep Vc, schaal 12 van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Hij heeft deze functie laatstelijk, tot aan zijn pensionering in 2007, vervuld bij de subsectie [naam subsectie]. Vanaf omstreeks 1993–1995 heeft de toenmalige hoogleraar de verantwoordelijkheid voor het beheer van het vakgebied [naam subsectie], volgens de zogenoemde Delftse School voor Bedrijfskunde, aan betrokkene overgedragen. [B.], als hoogleraar werkzaam bij de subsectie [naam subsectie 2], is aangewezen als hiërarchische chef en overeen-stemmingshoogleraar van betrokkene en heeft op 1 december 2000 het takenpakket van betrokkene formeel beschreven. Op 8 maart 2002 heeft betrokkene verzoeker onder meer verzocht dit takenpakket te waarderen met salarisschaal 14. Daarbij heeft hij zich op het standpunt gesteld dat zijn takenpakket al sedert 1993 in feite het niveau had van de functie van universitair hoofddocent (hierna: UHD), welke functie is ingedeeld in niveaugroep Ve, salarisschaal 14.
1.2. Bij besluit van 29 juli 2002 zijn de feitelijk opgedragen werkzaamheden in overeenstemming met het waarderingsrapport gewaardeerd op niveau Vc, salarisschaal 12. De overige verzoeken van betrokkene, onder meer tot bevordering naar schaal 14 en benoeming tot UHD, een en ander met terugwerkende kracht tot 1 januari 1993, werden afgewezen.
1.3. Na door betrokkene gemaakt bezwaar heeft verzoeker het advies van de Centrale Commissie Bezwaarschriften (hierna: CCB) van 11 oktober 2004 overgenomen om een nieuw functiewaarderingsonderzoek te laten uitvoeren door een externe deskundige. Als zodanig is het bureau Leeuwendaal aangezocht. Bij rapportage van 15 april 2005 heeft Leeuwendaal verslag van de functiewaardering gedaan, met als uitkomst dat de werkzaamheden van betrokkene opnieuw werden gewaardeerd op niveau Vc, salarisschaal 12. Na een nieuwe hoorzitting heeft de CCB aan verzoeker geadviseerd om de functie van betrokkene te waarderen op niveau Vd, salarisschaal 13. Bij het bestreden besluit van 2 februari 2006 heeft verzoeker, in afwijking van dit advies, het rapport van Leeuwendaal overgenomen en de indeling in niveaugroep Vc, salarisschaal 12, gehandhaafd. Onder handhaving eveneens van de afwijzing van betrokkenes overige verzoeken, heeft verzoeker ten overvloede aangegeven dat terugwerkende kracht hoe dan ook niet aan de orde zou zijn geweest.
1.4. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2. Verzoeker heeft verzocht de werking van de aangevallen uitspraak te schorsen totdat op het hoger beroep is beslist. Verzoeker is van opvatting dat de uitspraak van de rechtbank onjuist is en acht zich niet in staat om die uitspraak uit te voeren vanwege innerlijke tegenstrijdigheden en onduidelijkheden daarin. Onmiddellijke uitvoering zal leiden tot verwarring en tot ongewenste precedentwerking, aldus verzoeker.
3. Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening meebrengt dat het geschil in de hoofdzaak wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is het niet bindend voor de beslissing in de hoofdzaak.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de wetgever in zaken als de onderhavige aan het instellen van hoger beroep uitdrukkelijk geen schorsende werking heeft willen toekennen. Daarmee is het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd. Dit neemt niet weg dat belangen zoals door verzoeker aangevoerd onder omstandigheden een voldoende zwaarwegende reden kunnen opleveren om dit stelsel te doorbreken. De vraag is thans, of zo'n situatie zich hier voordoet.
4.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak grote betekenis toegekend aan kort gezegd de bijzondere en zelfstandige positie van betrokkene als “trekker” van de subsectie [naam subsectie] en van de Delftse School, in een werkomgeving waarin geen normale formatie en bezetting aanwezig was. In lijn met het functiewaarderingsrapport van Leeuwendaal en de door betrokkene daartegen aangevoerde gronden, heeft de rechtbank in de eerste plaats beoordeeld of verzoeker met juistheid heeft vastgesteld dat drie van de zes kenmerkende UHD taken niet tot de aan betrokkene opgedragen werkzaamheden behoorden. Wat betreft de taak “coördinatie van de dagelijkse werkzaamheden” heeft de rechtbank het standpunt van Leeuwendaal en verzoeker onderschreven dat daarvan (gezien de geringe omvang van de subsectie) wel voor een deel doch niet ten volle sprake is geweest. Met betrekking tot de taken “leidinggeven aan onderzoeksprojecten” en “leidinggeven aan maatschappelijke dienstverlening” heeft de rechtbank geconcludeerd dat het bestreden besluit wederom kort samengevat niet op een draagkrachtige motivering berust. Voorts heeft rechtbank de in het bestreden besluit gegeven motivering om de functie niet te waarderen op niveau Vd, salarisschaal 13, onjuist geoordeeld.
4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het debat tussen partijen zich in belangrijke mate heeft toegespitst op de vraag of betrokkene voldoet aan (al) de voorwaarden voor een benoeming tot UHD. Ter zitting hebben partijen echter bevestigd dat tussen hen primair in geschil is of de aan betrokkene opgedragen functie moet worden gewaardeerd op salarisschaal 14, althans hoger dan niveau Vc, salarisschaal 12. Dit geschilpunt valt niet samen met de vraag of betrokkene in alle opzichten als een UHD heeft gefunctioneerd. Uit de aangevallen uitspraak valt af te leiden dat de rechtbank het niet onmogelijk acht dat de functie van betrokkene, gelet op de zwaarte van de hem opgedragen taken, hoger moet worden gewaardeerd dan zijn formele functie van UD zonder dat in alle opzichten is voldaan aan de eisen voor benoeming tot UHD. Deze opvatting komt de voorzieningenrechter niet onjuist voor.
4.5. In verband met verzoekers opvatting dat de rechtbank zich niet heeft beperkt tot de bij functiewaardering behorende marginale toetsing van het bestreden besluit en bij haar beoordeling ook niet tot de functie behorende taken heeft betrokken, merkt de voorzieningenrechter in de eerste plaats op dat de door de rechtbank met juistheid geformuleerde terughoudende toetsingsmaatstaf kort gezegd: de (on)houdbaarheid van de omstreden waardering er niet aan in de weg staat dat de rechter op de functie betrekking hebbende feiten vaststelt en tot de conclusie komt dat de omstreden waardering niet zonder nadere motivering met die feiten in overeenstemming is te brengen. Ook de kritiek van verzoeker dat de rechtbank de persoonlijke wijze van functievervulling heeft verward met opgedragen taken treft voorshands geen doel. De rechtbank heeft kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat betrokkene door verzoeker in organisatorisch opzicht in een bijzondere positie is geplaatst, waaruit voor hem structureel en onontkoombaar extra taken voortvloeiden boven de taken die hij als UD werd geacht te vervullen. Deze extra taken gelden als opgedragen taken en niet slechts als blijk van bijzondere plichtsbetrachting. Aldus bezien geeft de aangevallen uitspraak naar voorlopig oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
4.6. In aanmerking genomen dat verzoeker zijn onder 4.5. genoemde stellingen over niet tot de functie behorende taken niet nader heeft geconcretiseerd, volstaat de voorzieningenrechter met het voorlopige oordeel dat hem niet is gebleken dat de rechtbank in haar rechtsoverwegingen 12.1 tot en met 12.6 taken aan betrokkene heeft toegedicht die hem onmiskenbaar niet waren opgedragen. De genoemde overwegingen behelzen een inzichtelijke redenering en maken het zeker niet onmogelijk om een nieuw besluit te nemen.
4.7. Het door de rechtbank in haar rechtsoverweging 13 gegeven oordeel over de beslissing van verzoeker om, in afwijking van het advies van de CCB, de functie niet alsnog te waarderen op niveau Vd met schaal 13 ligt geheel in de lijn van het vorenstaande en behoeft in zoverre geen aparte bespreking. De voorzieningenrechter voegt hieraan nog toe dat in het rapport Leeuwendaal een inhoudelijke motivering ontbreekt voor het oordeel dat geen sprake is van bijzondere (boven het niveau Vc uitgaande) facetten op grond waarvan het takenpakket zou kunnen worden ingedeeld op niveau Vd, schaal 13. Gelet op de omstandigheid dat ook naar de opvatting van verzoeker de functie van betrokkene ruimschoots voldoet aan de functietypering van een UD en daarenboven een drietal specifieke UHD-taken omvat, behoeft de afwijzing van indeling in niveau Vd, schaal 13 een inzichtelijker en overtuigender motivering dan bij het bestreden besluit is gegeven.
4.8. Dat onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak tot onaanvaardbare precedentwerking zal leiden, acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk, reeds omdat het nieuwe besluit op bezwaar mag worden genomen onder voorbehoud van de uitkomst van de bodemprocedure.
4.9. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de in 4.2. geformuleerde vraag ontkennend moet worden beantwoord. Daarom zal de voorzieningenrechter de gevraagde voorziening weigeren.
5. Tot slot ziet de voorzieningenrechter aanleiding verzoeker te veroordelen in de proceskosten van betrokkene, begroot op € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af;
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de Technische Universiteit Delft.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.B. de Gooijer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 december 2007.
(get.) R. Kooper.
(get.) M.B. de Gooijer.
JvS